Nieuw kinderspeelgoed in de 18de eeuw

 

William Hoare - Christopher Anstey met zijn dochter, 1776-78 (detail). Bron: Wikimedia Commons / National Portrait Gallery

Van ambachtelijk bijproduct naar speelgoedindustrie

Speelgoed is er altijd geweest, maar lange tijd werd het niet op grote schaal gefabriceerd. Mensen hechtten er minder waarde aan dan tegenwoordig en omdat het met de hand werd gemaakt door ambachtslieden was het duur. Te duur voor de meeste mensen. Zij maakten zelf iets of lieten kinderen hun eigen spel bedenken met een stel takken of bikkels gemaakt uit schapenbotjes. In de loop van de 18de eeuw ontwikkelde zich in Europa echter een speelgoedindustrie, opvallend genoeg nog vóór het begin van de industriële revolutie. Nieuwe pedagogische opvattingen, technische ontwikkelingen, een groeiende welvaart en Duitse thuisnijverheid waren hiervoor verantwoordelijk. Daardoor kwam er een steeds grotere hoeveelheid kwalitatief goed speelgoed in steeds meer kinderhanden terecht. 

 

Inhoudsopgave

  • Speelgoed in de oudheid en middeleeuwen
  • Speelgoed in de 16de eeuw
  • Spelen in de Republiek
  • Jan Comenius, de belangrijkste voorloper
  • Nieuwe pedagogische opvattingen in de 18de eeuw
  • Kindercultuur
  • Wat telde er eigenlijk als speelgoed
  • Toegnomen welvaart
  • Mechanische speelgoed
  • De opkomst van de Duitse speelgoednijverheid
  • Verdere groei van de Duitse nijverheid
  • Speelgoednijverheid alom
  • Noten
  • Bronvermelding
  • Artikelinformatie

      

Speelgoed in de oudheid en middeleeuwen

Al uit zeer oude tijden is er speelgoed teruggevonden. Prehistorische kinderen hadden al aardewerken poppen. Die hadden kinderen in de zeer vroege oudheid ook, net als aardewerken dieren en minimeubels van brons.  De rammelaar gaat waarschijnlijk net zo ver terug. In Egyptische graven zijn ook ballen, tollen en kegelachtige voorwerpen gevonden. Griekse kinderen hadden al paardjes op wielen en lappenpoppen. Welgestelde Romeinse kinderen hadden zelfs een vrij ruime keus uit verschillende typen speelgoed.

Dat gold voor het overgrote gedeelte van de middeleeuwse kinderen niet. In de 4de en 5de eeuw ontstond er een groot verschil tussen luxe speelgoed van rijke kinderen uit en het eenvoudige, vaak zelfgemaakte speelgoed van de rest.

Dat trekt in de tweede helft van de middeleeuwen wel wat bij. Meer welvaart door de opkomst van steden speelde daarbij een belangrijke rol. Het assortiment werd ook breder. Vooral speelgoed waar kinderen mee op straat speelden, zoals ballen, knikkers, jojo's, zwaardjes en diabolo's waren populair. Binnenshuis spelen was vaak niet mogelijk in de kleine huizen. Spullen werden vervaardigd door ambachtslieden, zoals timmerlieden, en smeden, die het maakten naast hun hoofdwerk. Er waren nog geen aparte speelgoedmakers.

Lees hier meer over middeleeuws speelgoed.

 

 

Pieter Brueghel de oudere - Kinderspelen, 1560. Bron: Wikimedia Commons / Kunsthistorisches Museum Vienna

Het beroemde schilderij waarop allerlei speelgoed van rond 1500 valt terug te vinden.

     

Speelgoed in de 16de eeuw

Gedurende de renaissance en de eeuwen daarna veranderd er niet bijzonder veel. Het aanbod breidde zich wel verder uit, want steeds  meer soorten ambachtslieden gingen speelgoed fabriceren. Meestal maakten ze kleine versies van de voor hen gebruikelijke producten. Tingieters en pottenbakkers maakten kleine potten en pannen om mee te spelen of zelfs miniatuurversies voor in het poppenhuis. Meubelmakers en houtdraaiers maakten poppenhuizen en -meubels, hobbelpaarden, tollen en hoepels en wagenmakers kwamen met vervoersmiddelen voor de kleine mens zoals trekwagentjes, kinderkruiwagens en sleeën.

Daarnaast begonnen werktuigbouwkundigen zich te interesseren voor het maken van mechanisch werkend speelgoed. In de 16de waren dat echter nog alleen hoogwaardige ontwerpers die in dienst waren van ultrarijke weldoeners zoals vorsten. Leonardo da Vinci was bijvoorbeeld zo'n ontwerper. Het moge duidelijk zijn dat in principe alleen kinderen uit de betreffende hofhouding met zulk duur speelgoed mochten spelen.

 

 

Daniel van den Queborn - Louise Juliane van Oranje Nassau met pop, +/- 1582. Bron: Wikimedia Commons / Siegerlandmuseum

De oudste dochter van Willem van Oranje is hier een jaar of 6 en heeft duidelijk zichtbaar een zeer fraai geklede pop. De pop is een volwassen vrouw, wat typisch is voor poppen uit die tijd.

     

Spelen in de Republiek

Op het gebied van spelen, spelletjes en speelgoed neemt de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden van de 16de en 17de eeuw een ongewone plaats in. De Republiek was immers een land met weinig adel maar relatief veel welgestelde burgers. Daarbij mochten ook de volwassenen hun toenemende hoeveelheid vrije tijd graag met een bord- of kaartspelletje vullen.

Afgezien daarvan was het bovendien een land waar kinderen ieder jaar op 5 december werden bezocht door een goede kindervriend die cadeautjes meebracht. Op schilderijen van het Sinterklaasfeest blijkt dan ook dat ambachtelijk gemaakt speelgoed beslist geen onbekend verschijnsel was in de Republiek.

Ondanks alle welvaart waren de meeste huizen echter nog steeds vrij klein, waardoor er maar weinig plek was om binnenshuis met poppegoed te spelen en het te bewaren. Bovendien waren er invloedrijke moralistische en calvinistische denkers die veel speelgoed en spellen, zoals bijvoorbeeld kaarten en dobbelen, in navolging van Calvijn zelf afkeurden. Buitenspellen als hoepelen, tollen, bikkelen en bokspringen bleven daardoor het meest populair.¹

De eerste tekenen van een nieuwe tijd deden zich niettemin voor. De in de Republiek al voorkomende combinatie van nieuwe pedagogische inzichten met onderwijs ook voor meisjes, groeiende productie en meer welvaart zou uiteindelijk elders in Europa ten tijde van de verlichting ook meer vorm krijgen.

 

 

Toegeschreven aan Justus van Gelder - Jongens spelen met vliegers, tweede helft 17de eeuw. Bron: Wikimedia Commons / Upton House

In de Lage landen had de handel veel welvaart gebracht. Deze jongens uit de gegoede burgerij konden zich daarom wel een mooie vlieger permitteren.

 

Jan Comenius, de belangrijkste voorloper

Amsterdam was ook een vrijplaats voor vrijzinnige filosofen, waaronder onderwijshervormers die hun ideeën elders niet altijd konden verdedigen, laat staan drukken. De van oorsprong Moravische filosoof, theoloog en onderwijskundige  Jan Comenius (1592-1670) was hiervan het bekendste voorbeeld, maar ook John Locke, over wie verderop meer, verbleef enige tijd in Amsterdam.  

De onderwijskundige ideeën van Jan Amos Komenský, zoals Comenius feitelijk heette, gingen aan die van de 18de-eeuwse denkers vooraf. Hij was niet de enige filosoof in de 17de eeuw met vernieuwende ideeën op het gebied van onderwijs, maar wel de meest invloedrijke. Hij was een voorstander van onderwijs voor iedereen, voor jongens én meisjes en voor kinderen van alle rangen en standen. Hij schreef leerboeken en ontwierp een nieuw schoolsysteem dat zowel in Polen, Zweden als Hongarije enige wortel heeft geschoten, al werden niet al zijn plannen er doorgevoerd.

 

Jan Comenius

Jürgen Ovens - Jan Amos Comenius (Komensky) (1592-1670), tussen 1650 en 1670. Bron: Wikimedia Commons/ Rijksmuseum

 

Als pedagoog en onderwijskundige hield Comenius zich vooral bezig met didactiek, ofwel de vraag hoe je kinderen het beste iets kunt leren. Daarmee had hij nog geen brede opvoedkundige theorieën, maar gaf hij wel vorm een een belangrijk onderdeel daarvan. Zijn leermethode draaide om de volgende drie beginselen 

  • Leren door te doen
  • Het hanteren van de moedertaal liever dan een vreemde taal
  • Leren met voorbeelden eerder dan met woorden; aanschouwelijk onderwijs was te verkiezen boven mondelinge overdracht

Het zijn beginselen die in meerdere of mindere mate zullen terugkeren in de theorieën van bijna alle 18de-eeuwse pedagogen. 

Een van Comenius bekendste werken is de Janua Linguarum Reserata (De geopende talenpoort, 1631), waarin hij een voor die tijd nieuwe vorm van taalonderwijs (vooral van het Latijn) opzet, waarin verder wordt gekeken dan grammatica alleen. In 1658 verscheen er ook een aangepaste, geïllustreerde versie van dit boek, de  Orbis sensualium pictus (De wereld in beelden), wat telt als het eerste echte kinderboek ooit. 

 

 

Adriaen van Ostade  - De schoolmeester, 1662. Bron: Wikimedia Commons/ Louvre Museum

Dankzij Nederlandse genreschilders uit de 17de eeuw, is de Nederlandse schoolklas bijna de enige uit deze eeuw die op schilderijen staat afgebeeld. In veel andere landen zouden de meisjes hebben ontbroken. In de Republiek gingen ze veelal tot hun 12de ook naar school, zeker in de grote steden.

     

Nieuwe pedagogische opvattingen in de 18de eeuw

De 18de eeuw was de eeuw van de verlichting, de cultuurfilosofische en intellectuele stroming die het verstand wilde laten zegevieren. Problemen en vraagstukken dienden met wetenschap, filosofie en rede te worden opgelost. Feiten werden de nieuwe norm boven (bij)geloof. Wetten en regels dienden misbruik van macht door kerk of staat tegen te gaan. Grondrechten moesten intolerantie bestrijden.  

Een van de vele zaken die binnen dit kader haast onvermijdelijk op de schop ging, was de opvoeding van kinderen. Jong geleerd was tenslotte oud gedaan. Verschillende door de verlichting geïnspireerde filosofen lanceerden nieuwe pedagogische ideeën. De twee belangrijkste en meest invloedrijke opvoedkundigen werden de Brit John Locke (1632-1704), een opvallend vroege representant van de verlichting en de Fransman Jean-Jacques Rousseau (1712-1778). Zij legden de basis voor wat wij tegenwoordig kennen als pedagogie of opvoedkunde

Er waren vele verschillen tussen beide filosofen en er zit bijna een eeuw tussen hun werkzame leven, maar in de kern hebben ze toch dezelfde ideeën met succes op de agenda gezet en gepropageerd. Deze ideeën waren zo revolutionair dat ze in feite de gangbare kijk op kinderen radicaal hebben veranderd. Lange tijd werden kinderen namelijk gezien als kleine volwassenen, al moesten die alles nog leren en waren ze nog even onmondig. Vanaf hun 10de of 12de jaar (afhankelijk van tijd en plaats) werden ze vaak al meerderjarig en volledig verantwoordelijk gehouden voor hun eigen gedrag.

 

John Locke

Godfrey Kneller - John Locke, 1697 Bron: Wikimedia Commons

Jean-Jacques Rousseau

Maurice Quentin de la Tour - Jean-Jacques Rousseau rond 1760. Bron: Wikimedia Commons

 

Locke en Rousseau wisten duidelijk te maken dat een kind iets anders is dan een klein model volwassene. Dat het een opgroeiend individu is dat door een ontwikkelingsproces gaat en een heel eigen, per ontwikkelingsfase verschillende, belevingswereld heeft. De opvoeding van een kind tot een volwassen persoon met een eigen persoonlijkheid en karakter diende op die fases aan te sluiten.

Daartoe verdedigde beiden de theorie van de tabula rasa (een Latijnse term die letterlijk 'schone lei' betekend). Deze was al eerder geopperd door Aristoteles in de oudheid en door Thomas van Aquino in de 13de eeuw, maar werd door Locke serieus opgepakt als handvat bij de opvoeding van kinderen. Volgens deze theorie is een pasgeborene letterlijk een onbeschreven blad dat door alle ervaringen, indrukken en kennis die hij of zij in het leven opdoet wordt 'beschreven'. Opvoeders vervulden daarbij volgens Locke een belangrijke rol, want zij bepalen in hoge mate wat de eerste indrukken van het kind zullen worden. En de latere mens zal door die eerste indrukken worden gevormd.

De nieuwe ideeën werden niet meteen met open armen ontvangen. Met name Rousseau kreeg veel weerstand te verduren, al kwam dat vooral omdat hij het opdoen van levenservaring voor jonge kinderen in de vrije natuur veel belangrijker vond dan het opdoen van kennis. Iets dat alles te maken had met het feit dat hij sympathiseerde met heidense en daarmee nogal vermaledijde natuurreligies. Beide filosofen waren ook sterk gericht op jongens alleen, Locke zelfs alleen op jongens uit de elite.

 

Sir Henry Raeburn - De boogschieters, 1787-92. Bron Wikimedia Commons / National Gallery

Robert Ferguson of Raith en Ronald Craufurd Ferguson, jongens uit de Britse elite, bekwamen zich in de buitenlucht in het boogschieten. Eeuwenlang was dit een van de meest geliefde spellen voor jongens van alle rangen en standen. Aan Ronald was het trouwens wel besteed, want die zou het nog tot brengen tot generaal.

      

Kindercultuur

In de loop van de 18de eeuw zou de nieuwe kijk op kinderen meer wegbereiders vinden en langzaam maar zeker wortel schieten. Sommige van deze pedagogen meenden bovendien dat meisjes dezelfde opvoeding verdienden als jongens. Uiteindelijk leidden deze ontwikkelingen tot het ontstaan van een geheel eigen kindercultuur die aansloot op de belevingswereld van het kind. Er kwamen bijvoorbeeld kinderboeken, kinderen kregen een eigen mode en er werden nieuwe leermethoden op scholen ingevoerd. 

Bij het ontstaan van deze kindercultuur waren de ideeën van John Locke belangrijker dan die van Rousseau, aangezien hij zich explicieter heeft beziggehouden met leer- en schoolsystemen dan Rousseau. Het boek uit 1693 waarin hij zijn ideeën naar voren bracht heet ook: Some Thoughts Concerning Education. Hierin betoogt hij dat spelen van groot belang is voor de ontwikkeling van het kind en het aanleren van vaardigheden. Binnen dat kader bedacht hij het concept spelend leren. Spelen moest voortaan gezien worden als een wezenlijk onderdeel van de opvoeding en verantwoord vorm krijgen. Rousseau vond spel ook belangrijk, maar wilde daar niet teveel sturing aan geven.

Het moge duidelijk zijn dat het ontstaan van een kindercultuur op geen sector zoveel impact had als op de productie van speelgoed. Dat gold zowel voor de verkoop als voor het bedenken van nieuwe typen speelgoed. 

 

 

Sophie Gengembre Anderson - Het kinderboek, tweede helft 19de eeuw.  Bron: Wikimedia Commons

Blije, in kinderkleding gestoken kinderen lezen een kinderboek buiten in de vrije natuur. Daarmee verbeeldt de 19de-eeuwse schilderes de visies van zowel Locke als Rousseau in één schilderij. Al geeft ze duidelijk aan dat wat haar betreft deze opvoeding ook voor meisjes beschikbaar moet zijn. 

       

Wat telde er eigenlijk als speelgoed

In principe kan alles waar kinderen (of volwassenen) mee spelen worden gezien als speelgoed. Voor kinderen zelf kan werkelijk ieder object iets zijn om mee te spelen, zoals bijvoorbeeld takken, kleren en velletjes papier vaak bij kinderspel betrokken raken.

In eerste instantie denken wij bij de term speelgoed aan objecten die speciaal als zodanig zijn gemaakt en geen ander doel dienen, zoals tollen, hoepels, hobbelpaarden, bordspellen en poppen. Veel voorkomend zijn echter ook verkleinde versies van wapens of andere gebruiksvoorwerpen voor volwassenen. Denk dan aan pijl en boog, katapulten of kinderserviesgoed maar bijvoorbeeld ook aan kleine voertuigen als speelbootjes, sleepkoetsjes en karren. Een nog wel eens over het hoofd geziene categorie is die van sportmiddelen, zoals rackets, ballen of een compleet croquetspel.

Meer dan tegenwoordig telden in vroegere tijden ook eenvoudige muziekinstrumenten als trommels en luiten als speelgoed. Zelfs bepaalde huisdieren als kleine hondjes (in het Engels toydogs genoemd), vogeltjes en later ook cavia's (Guineese biggetjes) stonden dicht bij het idee van speelgoed. Kinderen hadden bijvoorbeeld T-vormige stokjes om in de hand te houden, waar vogeltjes op konden zitten.

   

 

Adriaen Brouwer en Joos van Craesbeeck - Jonge kinderen spelen in een landschap, 17de eeuw (detail). Bron: Wikimedia Commons  

Meisje met een vogelstokje.

      

Toegenomen welvaart

In overeenstemming met Lockes wensen, waren het opnieuw de kinderen uit de maatschappelijke bovenlaag die als eersten profiteerden van de nieuwe inzichten. Diegenen die werden geboren in minder bedeelde families moesten nu eenmaal van jongs af aan meewerken om in het levensonderhoud te voorzien. Voor hen was een op maat gesneden opvoeding nog niet beschikbaar. Scholing na het 12de levensjaar was uitzonderlijk, speelgoed nog steeds een luxe.

Was de gemiddelde welvaart in de 16de en 17de eeuw echter al aanzienlijk gestegen, in de 18de eeuw nam deze nog verder toe, vooral in Europese steden. Dat kwam door een explosieve groei van de internationale handel in deze periode. Met name in Frankrijk, waar protectionistische maatregelen zorgden voor weinig import en veel export, was de groei aanzienlijk. Als gevolg hiervan dijde de maatschappelijke bovenlaag in Frankrijk, maar ook elders, verder uit en kreeg een steeds grotere groep kinderen toegang tot hoogwaardig vervaardigd speelgoed.

De achttiende-eeuwse groei is niet te vergelijken met wat er een eeuw later gebeurde toen de industriële revolutie op gang kwam, maar was toch afdoende om de fabricage van speelgoed fors te doen toenemen. 

 

 

Krzysztof Lubienieckie - Marskramer, rond 1720. Bron: Wikimedia Commons

Een moeder bestudeert met een zuinig mondje de rekening nadat haar dochter een popje heeft gekozen bij de venter. Het is duidelijk dat deze uitgave ongewenst is, maar dat ze niet op kan tegen de marskramer en haar dochter.

      

Mechanische speelgoed

Bouwers van mechanische apparaten waren lange tijd afhankelijk van een mecenas of broodheer, maar profiteerden in hoge mate van de nieuwe welvaart. In de loop van de 18de eeuw wisten velen hun zelfstandigheid erdoor te bevechten. Sommige van die ambachtslieden gingen zich geheel toeleggen op de fabricage van speelgoed en werden de eerste echte speelgoedmakers. Al bleef dat voor mechanisch speelgoed aanvankelijk beperkt tot Franstalige streken en Engeland.

Het pad naar de gespecialiseerde speelgoedmaker werd geëffend door twee andere ambachten: dat van horlogemaker en werktuigbouwkundige. Beide beroepen bestonden al langer maar zagen tijdens de 18de eeuw hun klandizie groeien. Dat leidde tot een toename van kennis over mechanica. Een aantal creatieve ambachtslieden ging aan de slag met die kennis om nieuwe soorten speeltuig te ontwerpen. 

Daarbij bleek het veermechanisme dat de horloge mogelijk had gemaakt een cruciale uitvinding voor het ontstaan van een speelgoedindustrie. Dankzij het veermechanisme kon men namelijk opwindbaar speelgoed maken en dat werd al snel een doorslaand succes. Niet in de laatste plaats omdat dit speelgoed niet eens zo duur was. 

 

 

Anoniem (Franse school) - Portret van een jongetje dat een marionet vasthoudt, 18de eeuw.  Bron: Wikimedia Commons / Musée Cognacq-Jay

Hoewel opwindbaar speelgoed goed werd verkocht, werden kinderen er op schilderijen niet mee afgebeeld. Met een traditionele marionet, een van de oudste vormen van mechanisch speelgoed, werden ze daarentegen heel vaak afgebeeld.

     

De opkomst van de Duitse speelgoednijverheid

In Franse en Britse streken mochten de mechanische speelgoedmakers dan hun zelfstandigheid hebben gekregen, het was de Duitse nijverheid op het gebied van speelgoed die in de loop van de 18de eeuw de internationale markt zou gaan domineren.

In Duitsland werd de toenemende vraag naar speelgoed niet opgepakt door ambachtslieden, maar door lokale huisnijverheid. Deze werd grotendeels verricht door boeren en mijnwerkers die naast hun andere werkzaamheden thuis producten maakten om te verkopen, niet zelden met hulp van hun hele familie. Dit was begonnen met kleinschalige, lokale nijverheid op het gebied van houtbewerking; het befaamde Duitse houtsnijwerk dus. De eerste speeltjes die de thuiswerkers maakten waren uiteraard ook van hout. Later zouden daar ook andere materialen bijkomen zoals tin, aardewerk en papier. 

Om het speelgoed gemakkelijker te kunnen verkopen kwamen er groothandelaren. Zij verkochten de spullen van al die kleine, particuliere houtbewerkers door. Aanvankelijk bleef de verkoop beperkt tot het Duitse Rijk, maar dat rijk was groot en het succes van het kwalitatief goede en tot de verbeelding sprekende maar toch betaalbare houten speelgoed was evenredig groot. Daardoor groeide de macht van de tussenhandelaren zozeer dat zij halverwege de 18de eeuw de productie van Duits speelgoed  bijna volledig controleerden. Wat wil zeggen dat zij voortaan het assortiment bepaalden en er kwaliteitsnormen voor opstelden.

 

 

Jean-Baptiste-Siméon Chardin - Jongen met een tol, 1738. . Bron: Wikimedia Commons / Louvre Museum

Ook dit Franse rijkeluiskind vermaakt zich met een eenvoudig houten speeltje.

       

Verdere groei van de Duitse nijverheid

Later in de 18de eeuw kwamen er in Duitsland centraal gelegen markten voor de verhandeling van speelgoed. Ondertussen wisten de groothandelaren ook een internationale handel op touw te zetten, met evenveel succes als op de lokale markten. Hun spullen bleken in andere landen een uitstekende concurrentiepositie te hebben, want:

  • De productiekosten van de gezinsarbeid waren zo laag dat het speelgoed zelfs met de kosten voor export goedkoop bleef. Goedkoper dan de producten van ambachtslieden uit andere landen die er volledig van moesten leven.
  • Het was aantrekkelijke waar van goede kwaliteit, in heldere kleuren geverfd en mooi vormgegeven.
  • Het aanbod was zeer ruim. Niet alleen wat betreft het type speelgoed, maar ook wat betreft verschillende prijsklassen.

Lokale ambachtslieden elders legde het maar al te vaak af tegen het Duitse aanbod. Alleen groot, houten speelgoed als hobbelpaarden en sleeën bleven iets voor de plaatselijke werkman, want de transportkosten voor dergelijke zware producten waren te groot om export lonend te maken.

 

 

Matthias Ranftl - De kleine ruiter, 1832 (cropped). Bron: Wikimedia Commons

Dit hobbelpaard is goed zichtbaar versierd in de stijl van Duits speelgoed.

 

Tegen het eind van de 18de eeuw bestond het Duitse assortiment onder andere uit de volgende typen speelgoed:

  • Bont gekleurd houten speelgoed, waaronder hele paardenstallen, schoolklassen, keukentjes en poppenkamers. Streken waar deze artikelen veel werden gemaakt waren Thüringen en Saksen.
  • Poppen. Ook daarvoor was Thüringen het centrum.
  • Tinnen en loden figuurtjes, zoals soldaatjes, dierfiguren en historische figuren. Deze producten waren iets duurder. Het centrum hiervoor was Neurenburg en omgeving in Beieren dat veel tinnegieterijen had.
  • Goedkoop speelgoed van kleurig bedrukt papier en karton, zowel in twee- als driedimensionale vorm. Het betrof dan bijvoorbeeld knipplaten, opzetfiguren om uit te snijden, aankleedpoppen of schimmentheaters.

Neurenburg zou tenslotte het centrum van de speelgoedfabricage en -handel worden en kwam bekend te staan als speelgoedhoofdstad van Europa. Iets dat niet veranderde toen er ten tijde van de industrialisatie de speelgoedproductie in toenemende mate terechtkwam in fabrieken. Sterker nog, Neurenberg is nog steeds een speelgoedhoofdstad waar ieder jaar een belangrijke Spielwarenmesse wordt gehouden. Vanzelfsprekend is er ook een speelgoedmuseum.

 

 

Fritz Beinke - De speelgoedmaker van Neurenberg, 1882 (cropped). Bron Wikimedia Commons

De plaatselijke groothandel mocht niet verhinderen dat veel speelgoedmakers ook op eigen gelegenheid hun spullen probeerden te verkopen.

      

Speelgoednijverheid alom

Alle hier omschreven ontwikkelingen zorgden ervoor dat speelgoed in de loop van de 18de eeuw zowel op kwantitatief als op kwalitatief gebied een grote groei beleefde en het een heel andere plaats kreeg in de maatschappij. Daardoor ontstond het fenomeen speelgoedindustrie eigenlijk nog voordat de industriële revolutie van start ging, maar niet alleen in Duitsland.

Ook in Nederland ontstond een dergelijke nijverheid, waar in het Noord-Hollandse Waddinxveen rond 1780 fabricage van speelgoed op gang kwam die sterk leek op de oorspronkelijke Duitse. Ook hier werden houten producten gemaakt door thuiswerkers of kleine bedrijfjes. Zij maakten onder andere sleepkoetsjes, postkoetsen, paardjes, poppenkeukentjes, romantische pakhuisjes met tuintjes en wipbruggen. Sommigen waren van blank hout, anderen werden beschilderd met motieven uit de volkskunst. 

Met de opkomst van dergelijke op huisnijverheid gebaseerde industrie, was de ontwikkeling echter nog lang niet ten einde. Integendeel. De gang van zaken in de 18de eeuw zou slechts de basis zijn voor wat er nog komen ging. Tegen het einde van de eeuw nam de industriële revolutie immers zijn aanvang. Hierna zou de fabricage van speelgoed pas echt een vlucht nemen.

 

George Knapton - De familie van Frederick, de prins van Wales, 1751 (cropped). Bron: Wikimedia Commons / Royal Collection / Windsor Castle

Ook jonge prinsen en prinsesjes staan maar al te vaak met hun speelgoed en huisdieren op een schilderij afgebeeld.

Verder lezen

Artikel op Historama Rond 1900

Uitvindingen speelgoed rond 1900

Modern speelgoed door moderne ontwikkelingen

Artikel op InfoNu

Sport, spel en speelgoed in de middeleeuwen

De middeleeuwse speelcultuur

Noten

1. Van Deursen, p154, 155

 

Bronvermelding

Boeken

Charles Bartholomew

Mechanisch speelgoed. Alphen a/d Rijn 1979, ISBN: 9789061130703

Wouter F. Renaud

Wereldleed en kindervreugd. Speelgoed voor de Nederlandse markt, 1860-1960. Arnhem 1999, Nederlands Openluchtmuseum Arnhem, ISBN: 9070300214

A. Th. van Deursen

Mensen van klein vermogen. Het 'kopergeld' van de gouden eeuw.  Amsterdam 1991, Bert Bakker, p154, 155, ISBN: 9035110110

Artikelen online

InfoNu

Sport, spel en speelgoed in de middeleeuwen, (2015, 7 januari) auteur Varenna, geraadpleegd op 14 februari 2024, https://kunst-en-cultuur.infonu.nl/geschiedenis/69147-sport-spel-en-speelgoed-in-de-middeleeuwen.html 

Pwcollections

Speelgoed uit de polder, (z.d.), auteur Karin Westrra, geraadpleegd op 14 februari 2024, https://www.pwcollections.nl/dollhouses/speelgoed-uit-de-polder.php

Wikipedia Nederlandstalig

 

Artikel informatie

NB:

Dit artikel is in een andere vorm en onder de titel De opkomst van speelgoed in de 18de eeuw eerder gepubliceerd op de website InfoNu. Dit is een geheel herziene versie van dat artikel.

Auteur

Varenna informatieve artikelen

Publicatiedatum

1 maart 2024

Gewijzigd op

20 oktober 2025

Categorieën

Hoofdrubriek

Kinderen en opvoeding

Tijdsperiode

Vroegmoderne tijd